Het autokostenforfait mag niet hoger zijn dan de werkelijke autokosten. Daarbij geldt dat incidentele verliezen op personenauto’s niet tot de werkelijke autokosten behoren.
Via zijn eenmanszaak drijft een man een advocatenkantoor. Tot het vermogen van deze onderneming behoren enkele personenauto’s, die de man ter beschikking staan. Hij heeft deze auto’s mede gebruikt voor privédoeleinden. Vanwege dit privégebruik verhoogt de inspecteur het belastbaar inkomen met een bijtelling (strikt genomen heet dit bij ondernemers een onttrekking). Daarbij past de Belastingdienst het autokostenforfait toe. De man gaat in bezwaar en beroep tegen deze bijtelling. Hij stelt dat zijn werkelijke autokosten een stuk lager waren dan de forfaitaire bedragen. Maar de man weet deze stelling niet aannemelijk te maken voor Hof Den Bosch. De man gaat vervolgens in cassatie. Een van zijn klachten is gericht tegen het oordeel van het hof dat de verkoopverliezen op de personenauto’s behoren tot de in aanmerking te nemen werkelijke autokosten.
Verlies op auto is incidenteel resultaat De Hoge Raad redeneert dat het bedrag van het autokostenforfait in een jaar niet hoger mag zijn dan de werkelijke autokosten die van de winst zijn afgetrokken. Komt in dat jaar bij de vervreemding van de auto een boekwinst of boekverlies tot uitdrukking? Dan moet die winst of dat verlies bij de vaststelling van deze werkelijke kosten in beginsel buiten beschouwing blijven. Zo’n winst of verlies vormt immers een incidenteel resultaat dat geen aanwijzing inhoudt dat de kosten van het privégebruik dienovereenkomstig zijn verlaagd dan wel verhoogd. Een verkoopresultaat telt overigens wel mee als de personenauto tot de bedrijfsvoorraad behoort. Dat is hier echter niet aan de orde. Daarom verklaart de Hoge Raad het cassatieberoep van de man gegrond. Hof Arnhem-Leeuwarden krijgt de opdracht de zaak af te handelen en daarbij de werkelijke autokosten nader te onderzoeken.
Bron: HR 18-08-2023.